Het Sint-Maartensfeest wordt op 11 november gevierd. Dit feest viel samen met de aanvang van de winter. De oogst was net binnen en vóór de kou werkelijk inviel, werd er nog eens flink gegeten en gedronken. De beschermheilige werd herdacht in feestelijke vieringen en extra gaven voor de armen. Er werd flink gedronken, gegeten en gefeest. Men stookte grote vuren en pofte boven het vuur noten, kastanjes, mispels, appels en peren. Maar ook trok men met fakkels langs de deuren van de rijken in de hoop iets te krijgen.
Sint Maarten was ook het begin van de donkere winterperiode met de lange donkere nachten en de korte vaak mistroostige dagen. Als herinnering aan de zomer werden vuren ontstoken. In sommige streken in West-Europa werden zij Sint-Maartensvuren genoemd. Zo herinneren de lampions van de kinderen ons aan de Sint-Maartensvuren en de fakkels waarmee men vroeger bedelend en zingend langs de deuren trok.